Cijfers zijn een graadmeter voor de beheersing van de getoetste stof. Maar daarnaast is het toetsmoment ook te gebruiken om actief te reflecteren op inzet en leervaardigheden. Tegelijkertijd geeft dit zicht op mogelijke hiaten of een behoefte aan uitdaging. De waarde van het cijfer wordt zo verdubbeld.

Als een cijfer alleen dient om een waarde toe te kennen aan het kennisniveau van de leerlingen op een specifiek moment, loop je een belangrijke meerwaarde mis, namelijk: een moment van reflectie. Juist het reflecteren op de stappen voorafgaand aan de toets en op de toets zelf geeft meer zicht op het leerproces. Dit inzicht is niet alleen bruikbaar voor de leerling, maar ook voor de docent/begeleider/ouder. Met dit inzicht werk je actiever en effectiever aan ontwikkeling.

Reflectievormen
Er zijn verschillende gradaties van reflectie mogelijk.

Het verwachte cijfer
De meest eenvoudige manier om te reflecteren is door leerlingen voor aanvang van de toets het cijfer dat zij denken te gaan halen te laten noteren op het antwoordenblad. Dit eigen cijfer drukt al iets uit over de inzet en ervaren kennis van de stof. Als een kind goed vooraf kan inschatten wat zijn daadwerkelijke cijfer wordt, is dat een voorbeeld van praktische zelfkennis en heeft hij een reëel beeld van zijn mogelijkheden.
Als deze cijfers ver uit elkaar liggen, ga je samen kijken waar de afwijkende inschatting vandaan komt. Heeft het te maken met inzet of met andere factoren? Door de leerling deze beide punten voor meerdere toetsen achter elkaar in een grafiekje te laten zetten, krijgen jullie allebei in beeld of verwachting en realiteit dichter bij elkaar komen te liggen.

Verdieping 1: foutenanalyse
Een slag dieper ga je door leerlingen een foutenanalyse te laten maken als zij de toets terugkrijgen. Zit er een lijn in de soort fouten? Zijn het bijvoorbeeld slordigheidsfouten, gemiste kennisvragen, gaat het om onjuiste toepassing of tijdgebrek? Door te kijken naar de soorten fouten gaan leerlingen gericht aan de slag met dat onderdeel. Je laat ze zelf een gerichte actie bedenken én opschrijven. De volgende keer dat de leerling weer aan de slag gaat voor dat vak, pakt hij de toetsreflectie erbij en ziet hij die actie terug. Door dit eigen geheugensteuntje laat hij zich dan bijvoorbeeld wél overhoren of maakt hij nog een extra rijtje als oefening.

Verdieping 2: inspanning en strategie
Nog een stap verder ga je als je de leerlingen vooraf zichzelf een score laat geven voor hun inspanning en strategie. Hebben ze geleerd (kennis uit het hoofd geleerd, bijvoorbeeld een woordrijtje) of geoefend (theorie in praktijk gebracht, bijvoorbeeld een brief in een andere taal geschreven), en in welke mate (hoeveel sterren geven ze de inspanning)? Als je hen zelf vooraf sterren laat uitdelen op deze onderdelen, krijgen zijzelf en jij als begeleider nog beter in beeld hoe ze met leren omgaan. Het is van belang dat je ze dit vooraf laat doen, zodat er nog geen waarde van de behaalde punten aan hangt. De leerlingen gaan dan niet hun inzet bagatelliseren vanwege een lager cijfer dan verwacht, of juist andersom. Het gaat om de daadwerkelijke inzet en leeraanpak vooraf.

Inzicht in het leerproces
Als je beide verdiepingsslagen gebruikt bij toetsen, speelt het cijfer nog wel een rol, maar worden het proces en het vervolg belangrijker. Zo gebruik je het toetsmoment niet alleen voor de momentopname van de stand van zaken van de kennis, maar ook om te zien wat nodig is om een volgende stap te zetten vanuit inzicht in het leerproces. Met het benoemen ervan kun je hier bewust aandacht aan besteden. Laat kinderen eens bijhouden hoeveel tijd ze aan hun huiswerk besteed hebben. En op welke wijze ze geleerd hebben. Laten ze zich overhoren, werken ze met digitale hulpprogramma’s en/of hebben ze een mindmap gemaakt? Als leerlingen de ruimte krijgen om hun ervaringen uit te wisselen, nemen ze onbewust tips mee over hoe zij hun huiswerk anders aan kunnen pakken. Daarnaast krijgen ze een beter idee van hoeveel tijd het leerwerk gemiddeld kost.
Voor sommige kinderen is deze bespreking van het leerproces een eyeopener. Hard geleerd hebben kan voor de één betekenen: een week tevoren beginnen en stof in stappen leren en herhalen. Voor een ander betekent het: de avond tevoren de tekst twee keer snel overlezen. Aandacht voor dit verschil in inspanning – en ook verschil in strategie – helpt kinderen zicht te krijgen op de variatie aan mogelijkheden om te leren. Als een strategie niet blijkt te werken, heeft de leerling andere opties al eens gehoord en weet hij waar voorbeelden te vinden zijn en wie hem kan helpen.
Voor docenten kan inzicht in inspanning en strategie een eyeopener zijn met betrekking tot de onbenutte capaciteit van een leerling. Als een leerling steeds met minimale inspanning hoge cijfers haalt, bestaat het risico dat doorzettingsvermogen en het kunnen toepassen van meerdere strategieën onvoldoende geoefend worden en dat zo zijn potentieel onvoldoende tot zijn recht komt. Door deze leerling passende uitdaging te geven, spreek je deze vaardigheden wel aan. Oftewel: soms fungeert de toetsreflectie als signaleringsinstrument om relatieve onderpresteerders op het spoor te komen.

Toetsreflectie in de praktijk
Het werken met toetsreflectie, welke variant dan ook, vraagt wel wat van leerling en docent. Het vraagt om een moment van reflectie vóór de toets en het maken van een foutenanalyse na de toets. Het kost wat tijd, maar het brengt tegelijkertijd een andere mindset de klas in. De nadruk ligt niet op het gevoel van falen en balen bij een minder goed cijfer, maar op het leren en het waarderen ervan als leermoment en ontwikkelkans.
De leerling bepaalt zelf zijn volgende stap: ‘Wat ga ik volgende keer doen?’ De actie is van en voor de leerling. Doordat je hem de actie zelf laat opschrijven – op de toets, in een toetsschrift of op een toetsreflectiebriefje – blijft deze actie nog beter ‘plakken’ bij de leerling.
In het begin, bij de introductie van toetsreflectie, neem je als leerkracht iedereen mee en leer je hen deze stappen te zetten. Door mee te kijken naar wat zij invullen krijg je zelf ook meer inzicht. Dit geeft je de gelegenheid om begeleiding op maat te bieden. Na verloop van tijd zijn deze stappen bij veel kinderen geïnternaliseerd en is het niet meer voor iedereen nodig om het te blijven noteren. Zodra het een verplicht nummer wordt, verliest het zijn kracht.
Wat bij de toepassing van wezenlijk belang is, is respect voor eerlijkheid bij het invullen door het kind. Vanuit dit gezichtspunt is een leerling die weinig inspanning heeft geleverd voor een toets niet lui; hij is heel efficiënt en/of heeft andere prioriteiten. Sociaal wenselijke antwoorden zijn niet gewenst.

Foutenanalyse en hiaten
Bij een foutenanalyse laat je de leerlingen zelf onderzoeken welke soorten fouten er in hun toets voorkomen. Zo is er een verschil tussen iets niet uit het hoofd kennen en niet weten hoe iets moet. Het verschil zit ’m in de voorbereiding: een formule kan bijvoorbeeld prima gememoriseerd zijn, maar er daadwerkelijk een som mee oplossen vraagt om een andere vaardigheid. Bij elke foutsoort is er een actie te bedenken om herhaling te voorkomen. De meeste kinderen kunnen hier zelf acties bij bedenken. Als docent kun je tips aanreiken over welke acties goed werken bij welke foutsoorten. Als een kind aangeeft niet te weten wat het had moeten doen, dan kun je onderzoeken of er sprake is van een hiaat. Bij een hiaat is er een soort ‘gat’ in de kennis. Als de leerling instructielessen heeft gemist (bijvoorbeeld doordat hij deelneemt aan een plusklas) op het gebied van bepaalde kennisonderdelen en/of strategieën, kan het zijn dat hij zich dit onderdeel niet heeft eigengemaakt. Het fundament ontbreekt dan, wat later kan zorgen voor problemen wanneer er voortgebouwd wordt op deze veronderstelde aanwezige kennis. Als het hiaat bekend is, kun je het vaak snel aanpakken. Het eerder signaleren van een hiaat is dan ook een mooie bijvangst van de reflectie.

Buiten de klas
Alle leerlingen kunnen toetsreflectie toepassen, ook als dit niet in de klas door de leerkracht wordt aangeboden. Thuis kun je ’s ochtends voor je naar school gaat je verwachtte cijfer opschrijven en je inspanning in sterren. Als je je proefwerk terugkrijgt, kun je er zelf mee aan de slag gaan en de fouten analyseren. De reflectie is voor jezelf en de actie ligt ook bij jouzelf. Het is fijn als je leerkracht dit ondersteunt, maar noodzakelijk is het niet.
Als ouder kun je je kind ondersteunen bij dit proces door verdiepingsvragen te stellen en door je kind te helpen bij het ontwikkelen van een routine in het toepassen van toetsreflectie. Met de inzichten die je kind zo opdoet, kun jij ook makkelijker het gesprek aangaan met leerkrachten op school. Als ouder kun je zo concreter duiden waar de ondersteuningsbehoefte van je kind ligt, bijvoorbeeld bij gerichte oefening, meer uitdaging of andere leerstrategieën. Het gesprek draait dan om inhoud en ontwikkelmogelijkheden en gaat niet meer over kale cijfers.

Emotieval – ouders
Je kind komt thuis met een sip gezicht. Vorige week was hij nog zo blij, omdat het maken van het proefwerk hem zo makkelijk afging. Maar nu heeft hij het teruggekregen en hij heeft een 4. Wat volgt er dan?
a) ‘Ach, kom op, volgende keer beter.’ En je probeert je kind af te leiden door het over de activiteiten van het komend weekend te hebben.
b) ‘Tja, balen, maar ja, dan moet je volgende keer maar beter je best doen.’
c) ‘Heb je kunnen achterhalen wat je de volgende keer anders kunt doen?’

Cijferval – docenten
Je had deze schriftelijke overhoring nog wel heel tijdig opgegeven en erbij gezegd dat deze belangrijk was voor de cijferlijst. En toch heeft de helft van de klas weer een onvoldoende.
Wat volgt er dan?
a) ‘Waarom leren ze het niet? Nu hebben een aantal kinderen weer de kans gemist om er beter voor te komen staan. Jammer hoor.’
b) ‘Echt, huiswerk is er om gemaakt te worden, dus voor de volgende les wéér een SO, met dezelfde stof er extra bij.’
c) ‘De meeste kinderen struikelden over opgaves 5 en 6, die stof ga ik herhalen. En dan neem ik dat onderdeel extra mee bij de volgende SO.’

Motivatieval – leerlingen
Het cijfer dat je heb teruggekregen valt tegen: je hebt een 4 en je had een dikke voldoende verwacht. Wat volgt er dan? a) ‘*^#$, heb ik daar de hele avond zo hard voor zitten leren! Dat doe ik echt niet meer, het heeft toch geen zin.’ b) ‘Wat een pech heb ik toch, ze vraagt altijd nét dat waar ik niet aan toegekomen was. Ach, volgende keer haal ik het wel weer op.’ c) ‘Balen. Even kijken waar ik punten ben misgelopen. O, ik zie het al, ik had de opdrachten beter moeten lezen. Stom, volgende keer toch nog een keertje alles overlezen als ik klaar ben.’

Drs. Cathérine Matthyssen is cultureel antropoloog, informatieanalist, Talentbegeleider Basisonderwijs en eigenaar van BRUGPLUS. Zij heeft de afgelopen vier jaar als vrijwilliger geholpen bij een plusgroep op een basisschool en heeft een training ontwikkeld voor leerlingen in groep 8 om een positieve brug te slaan tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Daarnaast ontwikkelt zij praktische hulpmiddelen, zoals de plakbriefjes toetsREFLECTIE, om het ‘leren leren’ te ondersteunen. www.BRUGPLUS.nl

Foto’s: Floortje Paasschens

Dit artikel komt uit Gifted@248 herfstnummer 2016